Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dat [1]verdroot Jona [met] groot verdriet, en [2]zijn [toorn] ontstak. 1. Hebr. en het was, scheen, of deed kwaad aan, of bij Jona, [met] grote kwaadheid. Gelijk wij het woord kwaad dikwijls gebruiken inzake van toornigheid en misnoegen, alzo wordt het ook bij de Hebreen veel genomen in betekenis van mishagen, droefenis, verdriet, moeilijkheid, enz. Zie Gen.21:11, en Gen.40:7; Spreuk.15:15; Pred.7:3. De zin is dat het Jona zeer misviel en kwelde, denkende uit menselijke zwakheid dat Gods eer en waarheid daardoor mocht gekrenkt worden, en hij voor een valse profeet gehouden, terwijl hij uit de tussenkomende bekering en verloop van tijd afnam, of anderszins door Gods openbaring wist, dat Nineve voor ditmaal zou verschoond worden. Of dit voor, of na het einde der veertig dagen geschied is, wordt hier niet verhaald. 2. Hebr. hem ontstak; te weten de toorn. Zie onder vs.4, vs.9.